Vanaf 1984 richt mr. P.G.C.P. Smits zich, opgeleid aan de Universiteit Nijmegen, als advocaat met name op het arbeidsrecht, het strafrecht, het familie- en jeugdrecht en agrarisch recht. In 2014 en 2018 voltooide zij ook de specialisatieopleidingen op het gebied van slachtofferzaken en onderwijsrecht. Vanaf 2012 voert zij een eigen praktijk te ‘s-Hertogenbosch. Zij is lid van de specialistenverenigingen op de genoemde rechtsgebieden. Het streven hier is om, door samenwerking gebaseerd op wederzijds respect en uiterste inzet, voor u oplossingen te vinden, die wet en rechtspraak mogelijk maken.
Vanaf 1 juli 2021 is de nieuwe wet Straffen en Beschermen in werking getreden. De voorwaardelijke invrijheidsstelling is nu maximaal twee jaar. Voorheen was dit al mogelijk na twee derde van de straf te hebben uitgezeten. Een tweede belangrijke verandering is dat de voorwaardelijke invrijheidstelling eerder van rechtswege inging. In de nieuwe wetgeving is bepaald dat het Openbaar Ministerie gaat beslissen of voorlopige invrijheidstelling aan de orde is. Daarbij wordt gekeken naar het gedrag van gedetineerde, slachtofferbelangen en het gevaar voor de maatschappij.
Met het oog op de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij, zal er meer oog zijn voor het gedrag van de gedetineerde (vooral bij langdurige straffen). Zo zal een gedetineerde beginnen in het basisprogramma, waarna bij goed gedrag vervolgens een overstap gemaakt kan worden naar het plusprogramma met meer interne vrijheden. Tegen het einde van de detentie kan de gedetineerde met goed gedrag nog een stap verder, namelijk het plusprogramma + re-integratieverlof, waarin ook externe vrijheden voorkomen. De wegingsfactoren zijn dan: gedrag, risico’s en slachtofferbelangen. Hier tegenover staat dat bij slecht gedrag het openbaar ministerie besluit om geen voorlopige invrijheidstelling te geven.
Het slachtofferrecht wordt uitgebreid in de wet uitbreiding slachtofferrechten, waarbij er onder meer een verschijningsplicht is voor de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt. Het gaat hier om verdachten die terechtstaan voor delicten waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. De verdachte mag dus niet afwezig blijven. Er wordt een beter delictsbesef beoogd.
Dan zou u een vergoeding kunnen vorderen, indien er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde van de verdachte en de schade. Hier enkele voorbeelden:
Stel uw bankpas wordt gestolen. Vervolgens wordt door een onbekend persoon, dus een ander dan de dief, geld opgenomen van uw rekening. Dan zou u in het strafproces als benadeelde een vergoeding kunnen vorderen voor het geld dat is opgenomen, zelfs nu de verdachte (de dief) een ander persoon is dan diegene die het geld daadwerkelijk van uw rekening heeft gehaald. (ECLI:NL:HR:2002:AD7013)
U staat met uw fiets op het station te wachten, plotseling komt er iemand op u af gelopen om u een klap te geven. Op het moment dat de persoon op u af komt laat u uw fiets vallen. Hierdoor heeft uw fiets schade geleden en moet gerepareerd worden. Deze reparatie staat in nauw verband met de mishandeling die is gepleegd, waardoor deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. (ECLI:NL:HR:2002:AD7013)
Aan deze voorbeelden is te zien dat schadevergoeding in brede zin kan worden gevorderd. Schade wordt verdeeld in twee categorieën: vermogensschade en ander nadeel/ immateriële schade. Onder vermogensschade valt het geleden verlies en gederfde winst. Dit wordt gebaseerd op een abstracte schadeberekening, oftewel (vervangings)waarde van een zaak in het economisch verkeer). Bij ander nadeel, immateriële schade kan gedacht worden aan bijvoorbeeld aantasting in persoon door het oplopen van lichamelijk letsel of door schade in zijn eer of goede naam.
Sinds 1 januari 2019 is de groep die aanspraak kan maken op schadevergoeding vergroot. Er is nu namelijk de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen op grond van affectieschade. Van affectieschade is sprake indien het slachtoffer (de naaste) is overleden of er ernstig en blijvend letsel is ontstaan. Naasten kunnen zich ook in het strafproces voegen.
Wat ook is veranderd sinds 1 januari 2019 is de zogeheten ‘verplaatste schade’. Hierbij kunnen derden zich in het strafproces voegen om de kosten die zij hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer te vorderen. Bijvoorbeeld:
De kosten die ouders hebben moeten maken voor de medische behandeling en begeleiding van een kind dat is misbruikt.
De verruiming van de affectieschade en de verplaatste schade geldt alleen voor de schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaats hebben gevonden vanaf 1 januari 2019.
Bent u slachtoffer van een misdrijf of bent u verdachte in een strafzaak, voor advies en/of juridische bijstand kunt u mijn kantoor benaderen.
De continue ontwikkeling van het recht is relevant voor het doorgronden van de strekking. Wilt u meer weten over dit rechtsgebied of van gedachte wisselen, dan kunt u dagelijks bellen of mailen met ondergetekende.
Het familierecht heeft een ontwikkeling ondergaan waarbij de duur van de partneralimentatie nu de helft van de huwelijksduur bedraagt, met een maximum 5 jaar. Er is een mogelijkheid een beroep te doen op het bepalen van een langere duur. Er wordt dan een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld: de zorg voor een gehandicapt of ernstig ziek kind, mantelzorg voor andere (schoon)familie. De relevante omstandigheden bij het bepalen van de partneralimentatie zijn de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, eventuele mogelijkheden tot vermogensvorming en concrete gegevens betreffende de reële of met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten. Deze algemene uitgangspunten worden door de rechtspraak ingevuld. Echter, de partneralimentatie eindigt niet voordat de kinderen uit het huwelijk de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt.
De continue ontwikkeling van het recht is relevant voor het doorgronden van de strekking. Wilt u meer weten over dit rechtsgebied of van gedachte wisselen, dan kunt u dagelijks contact opnemen.
In het arbeidsrecht is vanaf 2020 de overbruggingsregeling, de noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW), van kracht. Daarin is voor partijen in het arbeidsrecht een inspanningsverplichting gericht op bijscholing en omscholing opgenomen. Hierdoor kunnen werknemers zich aanpassen aan de nieuwe economische situatie die vanaf 2020 aan de orde is. Als ontslag onvermijdelijk is blijft de reguliere ontslagbescherming volledig in stand. De werkgever is dus bij ontslag aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd. Dat is ook zo als de werkgever gebruik maakt van de mogelijkheden binnen de overbruggingsregeling. Er kunnen situaties zijn waarin de werkgever geen transitievoergeding verschuldigd is, bijvoorbeeld in geval van faillissement of surseance van betaling (aldus de kamerstukken van november 2020). Onder voorwaarden kunnen bepaalde kosten in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Een van de voorwaarden is dat de werknemer moet instemmen met het in mindering brengen van kosten op de transitievergoeding.
Op 6 november 2020 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1746) een nuancering aangebracht in de definitie van de arbeidsovereenkomst. In deze uitspraak wordt namelijk geoordeeld dat niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten wel. Het gaat er juist om of is voldaan aan de wettelijke verplichtingen, namelijk dat er sprake is van loon, gezag en voor behoorlijke tijd. De partijbedoelingen zijn dus niet meer van belang zoals in de uitspraak uit 1997 is beoordeeld. Wel moet op basis van de betekenis die partijen aan de tekst in het contract hebben toegekend, worden vastgesteld welke rechten en plichten partijen zijn overeengekomen.
Op 16 februari 2021 wordt de uitspraak van de Hoge Raad op 6 november 2020 nogmaals toegepast, waarbij de partijbedoelingen buiten beschouwing worden gelaten.
Bent u benieuwd naar de kwalificatie van uw arbeidsovereenkomst, of de rechten en plichten die voor u van toepassing zijn? Neem dan vrijblijvend contact op.
De continue ontwikkeling van het recht is relevant voor het doorgronden van de strekking. Wilt u meer weten over dit rechtsgebied of van gedachte wisselen, dan kunt u dagelijks bellen of mailen met ondergetekende.
In het agrarisch recht is de discussie in de rechtspraak of er sprake is van een pachtverhouding, waarbij het volledige exclusieve gebruik is gegund aan een van partijen of dat er sprake is van een samenwerking, waartoe partijen zich hebben verbonden. Het gaat dus om de kenbare bedoelingen van partijen. Inmiddels is er in het arbeidsrecht door de Hoge Raad geoordeeld dat niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen maar of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Een dergelijke discussie zou in het pachtrecht mogelijk ook aan de orde kunnen komen.
De continue ontwikkeling van het recht is relevant voor het doorgronden van de strekking. Wilt u meer weten over dit rechtsgebied of van gedachten wisselen, dan kunt u dagelijks bellen of mailen met ondergetekende.
Een openbare basis- en middelbare school mogen een kind alleen weigeren als er geen plaats meer is. Een bijzondere school kan ook kijken naar de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting van het kind. De regels hieromtrent moeten wel duidelijk staan beschreven in het toelatingsbeleid en de school moet deze daadwerkelijk toepassen.
Een andere grond om een kind af te wijzen op een middelbare school, is dat hij/zij zich inschrijft op een ander niveau dan is geadviseerd. Ook leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, die een school niet kan bieden, mogen worden geweigerd. Mocht uw kind onterecht niet worden toegelaten, dan kunt u hiertegen bezwaar aantekenen.
De zorgplicht zoals geregeld in de Wet passend onderwijs geldt niet voor leerlingen die bijvoorbeeld alleen een taalachterstand hebben. Voor de toelating van een kind wordt er gekeken naar de ondersteuningsbehoefte. De school bekijkt vervolgens de mogelijkheden en welke vorm van doeltreffende aanpassingen zij zelf kunnen bieden. Als aanpassingen moeten worden gedaan, tenzij deze onevenredig belastend zijn. Als op een school een kind met ondersteuningsbehoefte niet kan worden aangenomen, leidt de zorgplicht ertoe dat er een plaats op een andere school moet worden aangeboden. Dit gebeurt in overleg met de ouders, die voorkeuren kunnen aangeven. Als een leerling niet wordt toegelaten, bijvoorbeeld omdat er geen plek is, dan is de zorgplicht toch van toepassing en moet de school met een alternatief komen in samenspraak met de ouders.
Het schorsen van een leerling kan maximaal voor één week worden opgelegd. De mogelijkheid tot schorsen geldt voor zowel het basisonderwijs, voorgezet onderwijs en in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Het verwijderen van een leerling kan niet als deze extra ondersteuningsbehoefte heeft, tenzij er een andere school bereid is gevonden om de leerling toe te laten.
Bij leerlingen die al reeds onderwijs volgen, waarbij is gebleken dat er extra ondersteuning nodig is, geldt dat de school eerst zelf moet proberen om deze ondersteuning te bieden. Mocht dit niet lukken, dan moet de school voor een andere plek zorgen, in overleg met de ouders.
Bron: memorie van toelichting, Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voorgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs.
Mw mr. P.G.C.P. Smits werkt op basis van betalend tarief en gesubsidieerde rechtsbijstand. Voor alleenstaanden is er recht op gesubsidieerde rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand als het fiscaal jaarinkomen in het peiljaar onder de € 28.600 is. Voor gehuwden, samenwonenden of eenoudergezinnen gaat het om een jaarinkomen onder de € 40.400 (bruto). Voor de hoogte van de eigen bijdrage wordt verwezen naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand.
De Raad voor Rechtsbijstand gebruikt uw inkomen van twee jaar geleden. Heeft u dit jaar of vorig jaar minder inkomen en/of vermogen dan kunt u een zogenoemde peiljaarverlegging aanvragen.
Mocht u boven de inkomensgrens volgens de Raad voor Rechtsbijstand uitkomen dan wordt er voor u gewerkt op basis van een betalend tarief van € 225 euro per uur exclusief BTW, met de mogelijkheid van reële termijnbetalingen, als u niet in staat bent om de rekening ineens te betalen.